Meer dan alle andere rechtsgebieden kenmerkt het strafrecht zich door het doel om gedragsverandering te bereiken door middel van sancties. Dit afschrikkingsperspectief kan worden gecontrasteerd met een sociaalpsychologisch perspectief op legitimiteit, dat gericht is op de bereidheid van mensen om zich aan de wet te houden omdat zij vertrouwen hebben in juridische autoriteiten en deze autoriteiten als legitiem zien (Tyler Reference Tyler2006). Gelet op de kosten van het handhaven van sociale orde door middel van enkel afschrikking, wordt wel gesteld dat statelijke actoren vertrouwen en ervaren legitimiteit nodig hebben om efficiënt en effectief te kunnen opereren (Tyler Reference Tyler1984, Reference Tyler2006; Tyler & Lind Reference Tyler, Lind and Zanna1992). Het vertrouwen dat burgers hebben in het recht is daarom een belangrijke kwestie in democratische rechtsstaten.
Een van de manieren waarop mensen vertrouwen krijgen in het recht en in juridische autoriteiten is via het ervaren van een rechtvaardige behandeling. Deze ervaring dat men rechtvaardig behandeld wordt, wordt ook wel aangeduid als ervaren procedurele rechtvaardigheid (Lind en Tyler Reference Tyler1988; Tyler en Lind Reference Tyler, Lind and Zanna1992). Gedurende de afgelopen vier decennia hebben veel studies laten zien dat ervaren procedurele rechtvaardigheid samenhangt met belangrijke houdingen en gedragingen, zoals uitkomsttevredenheid, uitkomstacceptatie, samenwerking met autoriteiten, vertrouwen, waargenomen legitimiteit en wetsnaleving (o.a. Grootelaar Reference Grootelaar2018; Hulst Reference Hulst2017; Thibaut en Walker Reference Thibaut and Walker1975; Tyler Reference Tyler2006; Tyler en Huo Reference Tyler and Huo2002; Van den Bos e.a. Reference Van den Bos, van der Velden and Lind2014). Deze positieve effecten van ervaren procedurele rechtvaardigheid worden gezamenlijk het eerlijkproceseffect genoemd (Folger e.a. Reference Folger, Rosenfield, Grove and Corkran1979; Van den Bos Reference Van den Bos, Cropanzano and Ambrose2015). Ervaren procedurele rechtvaardigheid kan dus helpen om houdingen en gedragingen van mensen in juridische contexten te verklaren en te begrijpen.
Het belang dat mensen hechten aan eerlijke en rechtvaardige procedures valt op, gelet op de dominantie van theorieën die eigenbelang en uitkomsten centraal stellen bij het verklaren van menselijk gedrag (Lind en Tyler Reference Tyler1988; Miller Reference Miller1999). Uitkomsten zijn inderdaad belangrijk voor mensen, in termen van zowel uitkomstgunstigheid als uitkomstrechtvaardigheid (e.g., Adams Reference Adams and Berkowitz1965; Blau Reference Blau1964; Crosby Reference Crosby1976; Walster e.a.Reference Walster, Berscheid and Walster1973). In dit verband is relevant dat veel studies naar procedurele rechtvaardigheid gebruikmaken van experimenten, zoals de gesimuleerde rechtszittingen in het pionierswerk van Thibaut en Walker (Reference Thibaut and Walker1975). Om na te gaan of bevindingen met betrekking tot procedurele rechtvaardigheid standhouden in minder kunstmatige contexten, is het belangrijk om ervaren procedurele rechtvaardigheid te bestuderen in situaties uit het echte leven, zoals daadwerkelijke rechtszittingen.
Sommige onderzoekers hebben inderdaad bewijs gevonden voor het belang van ervaren procedurele rechtvaardigheid in de context van daadwerkelijke strafrechtszittingen waarin veel op het spel stond (Casper e.a.Reference Casper, Tyler and Fisher1988; Landis en Goodstein Reference Landis and Goodstein1986). Deze onderzoekers betogen daarom dat het belang van ervaren procedurele rechtvaardigheid, zoals aangetoond in verschillende studies, niet slechts het resultaat is van het gebruik van simulaties in onderzoekslaboratoria. Andere onderzoeken suggereren echter dat in dergelijke situaties uit het echte leven mensen veel meer geven om uitkomsten dan om procedures of dat mensen zelfs geen onderscheid maken tussen percepties van procedurele rechtvaardigheid en uitkomstrechtvaardigheid (Berrey e.a. Reference Berrey, Hoffman and Nielsen2012; Jenness en Calavita Reference Jenness and Calavita2018).
Dit roept de vraag op of mensen in belangrijke situaties uit het echte leven, zoals strafrechtszittingen, naar aspecten van procedurele rechtvaardigheid verwijzen wanneer zij gevraagd worden naar hun rechtvaardigheidsbeleving tijdens deze zittingen. Doet ervaren procedurele rechtvaardigheid ertoe voor verdachten in strafzaken? Dat is de eerste vraag die dit paper behandelt.
Een andere belangrijke vraag is wat procedurele rechtvaardigheid inhoudt volgens burgers die betrokken zijn bij juridische procedures. De meeste studies naar procedurele rechtvaardigheid richten zich op de effecten van ervaren procedurele rechtvaardigheid, en de vraag wanneer of waarom deze effecten zich voordoen, in plaats van na te gaan wat maakt dat mensen procedures als eerlijk ervaren. Gelet op de mate waarin percepties van procedurele rechtvaardigheid kunnen helpen om houdingen en gedragingen van mensen te verklaren, lijkt het relevant om te verkennen hoe deze percepties tot stand komen.
Binnen de literatuur over rechtvaardigheid op de werkvloer hebben sommige wetenschappers onderzocht wat maakt dat mensen procedures als rechtvaardig ervaren (o.a. Fortin e.a. Reference Fortin, Nadisic and Cuguero2010; Greenberg Reference Greenberg1986; Hollensbe e.a. Reference Hollensbe, Khazanchi and Masterson2008; Roth Reference Roth2006). Zo benadrukten Bies en Moag (Reference Bies, Moag, Lewicki, Sheppard and Bazerman1986) het belang van interactionele rechtvaardigheid, wat bestaat uit waarheidsgetrouwheid, rechtvaardiging, respect en het stellen van gepaste vragen. Colquitt (Reference Colquitt2001) ontwikkelde een instrument om rechtvaardigheid op de werkvloer te meten, dat hij onderverdeelde in informatieve rechtvaardigheid (waarheidsgetrouwheid en rechtvaardiging), interpersoonlijke rechtvaardigheid (respect en het stellen van gepaste vragen), procedurele rechtvaardigheid (inclusief inspraak, controle, consistentie en ethiek) en distributieve rechtvaardigheid (zie ook Cropanzano en Ambrose Reference Cropanzano, Fortin and Kirk2015).
Het domein van rechtvaardigheid op de werkvloer verschilt echter in belangrijke opzichten van het juridische domein waarop het huidige paper zich richt. Zo betreffen rechtszaken vaak conflicten tussen twee partijen, zoals twee burgerlijke partijen of een individu en de overheid. Procedures binnen arbeidsorganisaties gaan vaak over andersoortige kwesties, zoals de vraag of iemand wordt aangenomen of promotie maakt of aan welke projecten iemand mag werken. Het type autoriteit (rechter of werkgever) vormt een ander belangrijk verschil tussen juridische en organisatorische contexten.
Sommige studies hebben onderzocht hoe mensen tot hun rechtvaardigheidspercepties komen in juridische procedures (o.a. Grootelaar Reference Grootelaar2018; Tyler Reference Tyler1988). Zo hield Grootelaar (Reference Grootelaar2018) rechtzoekenden verschillende componenten van procedurele rechtvaardigheid voor en vroeg zij hen om aan te geven welke component zij het meest van belang vonden tijdens hun rechtszitting. Tyler (Reference Tyler1988) vroeg burgers om een score toe te kennen aan hun ervaringen met politieagenten en rechtbanken in het voorgaande jaar en onderzocht vervolgens de individuele bijdragen van deze componenten van procedurele rechtvaardigheid aan de perceptie van burgers dat zij rechtvaardig behandeld waren.
Wij betogen dat, in aanvulling op dergelijke benaderingen, studies die op een meer open manier vragen naar ervaren rechtvaardigheid belangrijke inzichten kunnen bieden in de vraag wat precies maakt dat mensen procedures als eerlijk ervaren. Een voorbeeld van een meer open manier om rechtvaardigheidspercepties te onderzoeken, is het onderzoek door Finkel (Reference Finkel2001). Hij vroeg deelnemers om situaties te noteren die zij oneerlijk vonden, die hij vervolgens analyseerde om zo een typologie van commonsense unfairness te ontwikkelen. Finkel richtte zich echter op rechtvaardigheidspercepties onder een algemener publiek zonder een focus op procedurele rechtvaardigheid in rechtszaken.
Binnen de juridische context hebben een aantal onderzoekers kwalitatieve interviews gebruikt om op een meer open manier te verkennen hoe mensen hun rechtvaardigheidspercepties construeren. Dergelijke studies zijn vrij schaars, hoewel het belang hiervan met enige regelmaat wordt benoemd (o.a. Holtfreter Reference Holtfreter2016; Tyler Reference Tyler and De Mesmaecker2014). Uitzonderingen betreffen de studies door De Mesmaecker (Reference De Mesmaecker2014), Haller en Machura (Reference Haller and Machura1995), Jenness en Calavita (Reference Jenness and Calavita2018), Morgan (Reference Morgan2018), en Swaner e.a. (Reference Swaner, Ramdath, Martinez, Hahn and Walker2018). Deze onderzoeken starten niet met vragen over vooraf bepaalde componenten van procedurele rechtvaardigheid, maar bieden respondenten de mogelijkheid om eerst zelf componenten van procedurele rechtvaardigheid te benoemen en stellen pas daarna vragen over vooraf bepaalde componenten van procedurele rechtvaardigheid. Zo ving De Mesmaecker haar interviews aan met de vraag waarmee respondenten zouden starten wanneer zij gevraagd worden naar hun ervaringen, en nodigde zij respondenten aan het eind van ieder interview uit om hardop te reflecteren op surveyvragen over vooraf bepaalde componenten van procedurele rechtvaardigheid. Ook Morgan vroeg eerst aan respondenten waarmee zij zouden starten wanneer zij gevraagd worden naar hun ervaringen, en presenteerde algemene vragen over elk onderwerp voordat zij vragen over de resterende componenten van procedurele rechtvaardigheid stelde.
We merken op dat deze studies vaak dergelijke vragen over vooraf bepaalde en van de bestaande literatuur afgeleide componenten van procedurele rechtvaardigheid bevatten. Bovendien vragen deze studies niet altijd expliciet naar ervaren rechtvaardigheid, maar nodigen zij in plaats daarvan respondenten uit om hun percepties en ervaringen in meer algemene zin te beschrijven. Hoewel deze studies belangrijke bijdragen leveren aan onderzoek naar procedurele rechtvaardigheid, betogen wij dat een kwalitatief interviewonderzoek dat start met een duidelijke vraag over ervaren procedurele rechtvaardigheid, zonder te vragen naar vooraf bepaalde componenten van procedurele rechtvaardigheid, meerwaarde heeft. Een dergelijke benadering legt geen vooraf bepaalde ideeën op aan respondenten (Silbey Reference Silbey2005) en is geschikt om na te gaan welke componenten van procedurele rechtvaardigheid verdachten in strafzaken eventueel zelf ter sprake brengen. Dat is de tweede kwestie die dit paper behandelt.
Het huidige onderzoek
Om na te gaan of verdachten in strafzaken zelf naar kwesties van procedurele rechtvaardigheid verwijzen en, zo ja, welke componenten van procedurele rechtvaardigheid zij naar voren brengen, hielden we kwalitatieve interviews met 100 verdachten in Nederlandse politierechterzaken. De interviews vonden direct na afloop van de zittingen plaats, wat ons in staat stelde om de directe reacties van respondenten te horen. We vroegen respondenten niet naar vooraf bepaalde en van de literatuur afgeleide componenten van procedurele rechtvaardigheid, maar gingen na welke componenten van procedurele rechtvaardigheid respondenten eventueel zelf ter sprake brachten. We stelden vervolgvragen om vat te krijgen op wat deze componenten in de ogen van respondenten precies inhielden en hoe zij tot hun percepties kwamen.
Het op deze manier onderzoeken van ervaren procedurele rechtvaardigheid is om verschillende redenen van belang. Zo laat deze benadering de mogelijkheid open dat componenten van procedurele rechtvaardigheid die in de literatuur een grote rol spelen voor verdachten in strafzaken minder belangrijk zijn (zie ook Finkel Reference Finkel2001). Het zou zo kunnen zijn dat respondenten in plaats daarvan meer belang hechten aan andere aspecten van procedurele rechtvaardigheid, die niet geïdentificeerd zijn in de literatuur (Cropanzano e.a. Reference Cropanzano, Fortin and Kirk2015; Sheppard en Lewicki Reference Sheppard and Lewicki1987; Silbey Reference Silbey2005).
Bevindingen van eerdere kwalitatieve studies bieden steun voor deze mogelijkheid. Deze studies laten over het algemeen zien dat veel componenten uit de kwantitatieve literatuur over procedurele rechtvaardigheid – zoals neutraliteit, inspraak en respect – overeenkomen met componenten van procedurele rechtvaardigheid die respondenten zelf naar voren brengen (De Mesmaecker Reference De Mesmaecker2014; Morgan Reference Morgan2018; Swaner e.a. Reference Swaner, Ramdath, Martinez, Hahn and Walker2018). Deze studies laten echter ook de toegevoegde waarde zien van het hanteren van een meer open benadering in onderzoek naar rechtvaardigheidspercepties. De Mesmaecker (Reference De Mesmaecker2014) vond bijvoorbeeld dat ervaren procedurele rechtvaardigheid een antecedent was van vertrouwen in plaats van andersom, hoewel vertrouwen vaak wordt beschouwd als component van procedurele rechtvaardigheid (o.a. Lind en Tyler Reference Tyler1988; Tyler Reference Tyler1989). Andersom werden nieuwe componenten van procedurele rechtvaardigheid geïdentificeerd, zoals de snelheid waarmee zaken worden behandeld, het gedrag van de wederpartij, en gebruiken tijdens rechtszittingen zoals het opstaan voor de rechter (De Mesmaecker Reference De Mesmaecker2014; Morgan Reference Morgan2018).
Deze bevindingen laten zien hoe meer open benaderingen onderzoekers in staat stellen om nieuwe componenten van procedurele rechtvaardigheid te identificeren en om het belang van eerder geïdentificeerde componenten van procedurele rechtvaardigheid te nuanceren. Aangezien wij respondenten geen vragen hebben gesteld over vooraf bepaalde componenten van procedurele rechtvaardigheid, denken we dat onze interviews geschikt zijn om na te gaan of componenten die veel in de literatuur voorkomen ook zo belangrijk zijn volgens verdachten in strafzaken.
Bovendien biedt ons onderzoek inzichten in het relatieve belang van de verschillende componenten van procedurele rechtvaardigheid ten opzichte van elkaar, doordat we hebben onderzocht in hoeveel verschillende interviews iedere component naar voren werd gebracht. Daarnaast hebben we een beter begrip gekregen van wat deze componenten precies inhouden in de ogen van personen die betrokken zijn bij juridische procedures, doordat we vervolgvragen stelden over de componenten van procedurele rechtvaardigheid die respondenten ter sprake brachten (De Mesmaecker Reference De Mesmaecker2014; Rupp e.a. Reference Rupp, Shapiro, Folger, Sharlicki and Shao2017). Samengenomen biedt ons onderzoek een bottom-up en diepgaande conceptualisering van ervaren procedurele rechtvaardigheid vanuit het perspectief van verdachten in strafzaken.
Onderzoekscontext
Een andere reden waarom dit paper ons denken over procedurele rechtvaardigheid verder ontwikkelt, is gelegen in de context waarbinnen het onderzoek plaatsvond. In tegenstelling tot experimentele onderzoeksontwerpen, waaruit een groot deel van het onderzoek naar procedurele rechtvaardigheid bestaat (o.a. Morgan Reference Morgan2018), onderzoeken wij rechtvaardigheidspercepties in een situatie uit het echte leven, doordat we verdachten in daadwerkelijke strafzaken hebben geïnterviewd.
Bovendien vond ons onderzoek plaats in de context van Nederlandse rechtszittingen, terwijl de meeste studies naar procedurele rechtvaardigheid worden uitgevoerd in de Verenigde Staten. Veel bevindingen uit internationaal onderzoek naar procedurele rechtvaardigheid hebben standgehouden in de Nederlandse context. Zo vonden verschillende Nederlandse studies eerlijkproceseffecten (e.g., Grootelaar Reference Grootelaar2018; Hulst Reference Hulst2017; Van den Bos e.a. Reference Van den Bos, van der Velden and Lind2014). En wanneer zij worden gevraagd om een rangorde aan te brengen in verschillende componenten van procedurele rechtvaardigheid, vinden Nederlandse rechtzoekenden over het algemeen dezelfde componenten belangrijk als componenten die gebruikt worden in de internationale literatuur (Grootelaar Reference Grootelaar2018). Dat gezegd hebbende bestaat er discussie over de mate waarin bevindingen van onderzoek naar procedurele rechtvaardigheid kunnen worden gegeneraliseerd over verschillende culturen. Zo vonden Van den Bos e.a. (Reference Van den Bos, Brockner, Stein, Steiner, van Yperen and Dekker2010) dat onderzoeksdeelnemers uit de Verenigde Staten op een andere manier reageerden op procedures met versus zonder inspraak dan onderzoeksdeelnemers uit Nederland. Door de focus op procedurele rechtvaardigheid in de Nederlandse juridische context draagt het huidige onderzoek dus bij aan de cross-culturele kennisbasis met betrekking tot ervaren procedurele rechtvaardigheid.
In dit verband is het relevant om te wijzen op belangrijke verschillen tussen het Nederlandse en Amerikaanse rechtssysteem (en andere rechtssystemen). Ten eerste vinden strafrechtelijke procedures in Nederland grotendeels op papier plaats. Dat wil zeggen dat de nadruk ligt op het voorbereidend onderzoek in plaats van op de rechtszitting, die doorgaans ongeveer een halfuur duurt in kleinere strafzaken en tussen de 60 en 90 minuten duurt in grotere strafzaken. Ten tweede kent het Nederlandse rechtssysteem niet het fenomeen plea bargaining, dat in de Verenigde Staten een grote rol speelt. Ten derde is de rechtspraak in Nederland volledig belegd bij professionele rechters; het Nederlandse rechtssysteem kent geen procedures waarbij een jury beslist over de schuld van de verdachte en een rechter beslist over de op te leggen straf. Ten vierde zijn Nederlandse strafzaken minder adversarieel van aard dan in de Verenigde Staten. In Nederlandse rechtszaken heeft de rechter een actievere rol en behandelt deze de verdachte meer als onderwerp van onderzoek, terwijl rechters in de Verenigde Staten een passievere rol hebben en de rechtszitting meer een strijd tussen partijen is. Al met al beogen we in dit paper om huidige inzichten over ervaren procedurele rechtvaardigheid aan te vullen op basis van een kwalitatief interviewonderzoek naar de relevantie en componenten van ervaren procedurele rechtvaardigheid onder verdachten in Nederlandse strafzaken.
Methode
Steekproef
Onze steekproef bestond uit verdachten in politierechterzaken die werden behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht. De interviews vonden plaats tussen 6 maart en 14 juni 2017, nadat de rechtbank toestemming had gegeven voor het uitvoeren van het onderzoek. Tijdens politierechterzittingen worden verschillende soorten delicten behandeld, zoals eenvoudige mishandeling, diefstal, belediging, bedreiging, vernieling, drugsdelicten en rijden onder invloed. De officier van justitie kan in deze zaken maximaal een gevangenisstraf van een jaar eisen. Het is voor verdachten niet verplicht om voor hun zitting te verschijnen of om te worden bijgestaan door een advocaat. Politierechterzittingen duren doorgaans ongeveer een halfuur en de rechter doet normaliter direct na de zitting uitspraak.
We hielden 107 interviews met 108 verdachten en gebruikten uiteindelijk 99 interviews met 100 verdachten voor de data-analyse.Footnote 1 Acht interviews werden uitgesloten omdat respondenten slechts heel kort of in het geheel niet op vragen antwoordden of omdat zij de interviewer niet goed begrepen (bijvoorbeeld doordat men niet goed Nederlands sprak). Het uiteindelijke aantal van 100 respondenten strookte met ons doel om een grote steekproef te hanteren en door te gaan met dataverzameling totdat theoretische verzadiging was bereikt (Boeije Reference Boeije2010), wat het geval bleek te zijn na ongeveer 90 interviews. In totaal benaderden we 338 verdachten, resulterend in een responsratio van 32.0%. We merkten in de non-respons geen patronen op in termen van bijvoorbeeld leeftijd, geslacht en etnische achtergrond.
De uiteindelijke steekproef bestond uit vierentachtig mannen en zestien vrouwen, wat overeenkomt met de dominantie van mannelijke verdachten in Nederlandse strafzaken (Centraal Bureau voor de Statistiek 2019). De leeftijd van respondenten varieerde tussen 19 en 71 jaar, met een gemiddelde van 37.06 jaar (SD = 13.38). Hun hoogst afgeronde opleidingsniveau varieerde tussen basisschool (10 respondenten), middelbare school (33 respondenten), MBO (37 respondenten), HBO (10 respondenten) en WO (3 respondenten). Eén respondent had de basisschool niet afgemaakt. Negenentwintig respondenten hadden een niet-westerse etnisch-culturele achtergrond. Een kleine meerderheid van vierenvijftig respondenten werd bijgestaan door een advocaat tijdens de zitting. Voor veertig respondenten was dit hun eerste rechtszitting.Footnote 2
Onderzoeksprocedure
De eerste auteur benaderde verdachten in de gangen van de rechtbank Midden-Nederland in Utrecht, waaraan de zittingszalen grenzen, om te vragen of zij bereid waren om te vertellen hoe zij hun zitting hadden ervaren. De meeste onderzoeksdeelnemers werden benaderd voordat hun zitting begon. Onze enige inclusiecriteria waren het type rechtszaak (politierechterzaak) en de beheersing van de Nederlandse taal door respondenten.
Om interviewereffecten te minimaliseren (Hulst Reference Hulst2017) kleedde de interviewer zich informeel en vermeldde zij haar verbondenheid aan de universiteit alleen wanneer respondenten hiernaar vroegen. Daarnaast benadrukte de interviewer bij de aanvang van ieder interview dat zij dit onderzoek onafhankelijk van de rechtbank uitvoerde en dat de interviews op anonieme en vertrouwelijke basis plaatsvonden. De interviews vonden gewoonlijk plaats in een afgesloten ruimte die grensde aan de rechtbankgang. De interviewde zorgde ervoor dat zij geen afkeuring uitte met betrekking tot de antwoorden van respondenten en dat zij ingewikkeld taalgebruik vermeed. Ook vermeed zij leidende vragen zoveel mogelijk, hoewel zij wel voorzichtig gebruikmaakte van member checks tijdens de interviews om zich ervan te verzekeren dat ze respondenten goed begreep (Boeije Reference Boeije2010). Hoewel interviewereffecten niet volledig kunnen worden uitgesloten, kregen we tijdens de dataverzameling de indruk dat onze inspanningen in dit opzicht hun vruchten afwierpen en dat respondenten de interviewer vertrouwden. We werden in deze indruk gesterkt door het feit dat respondenten vertrouwelijke kwesties ter sprake brachten en kwetsbaarheid toonden door te vertellen over persoonlijke problemen met betrekking tot bijvoorbeeld geld, relaties en geestelijke stoornissen (zie ook Jenness en Calavita Reference Jenness and Calavita2018).
De interviews vonden direct plaats na de zittingen van de respondenten. Bij aanvang van elk interview herhaalde de interviewer dat zij onderzoek deed naar hoe mensen hun rechtszittingen ervaren en verduidelijkte zij de onderwerpen en structuur van het interview. Eenennegentig respondenten gaven toestemming om het interview op een audioapparaat op te nemen. Tijdens de acht interviews waarin respondenten hiervoor geen toestemming gaven, maakte de interviewer aantekeningen en breidde zij deze aantekeningen direct na afloop van het interview uit tot volledige verslagen om ook deze interviews te kunnen analyseren.
De interviews waren semigestructureerd van aard: de volgorde en formulering van de vragen uit ons interviewinstrumentFootnote 3 waren flexibel en konden worden aangepast aan het verloop van de individuele interviews (Boeije Reference Boeije2010). Tijdens de interviews vroegen we naar een aantal onderwerpen, waarvan ervaren procedurele rechtvaardigheid de belangrijkste was.Footnote 4 We beoogden dus om de ervaringen van respondenten met betrekking tot procedurele rechtvaardigheid zo uitgebreid mogelijk te bespreken voordat we een volgend interviewonderwerp ter sprake brachten.
Om de percepties van procedurele rechtvaardigheid onder respondenten te onderzoeken, vroegen we of zij vonden dat ze rechtvaardig behandeld waren tijdens de zitting.Footnote 5 Afhankelijk van hun antwoorden op deze vraag vroegen we vervolgens wat maakte dat zij zich rechtvaardig of onrechtvaardig behandeld voelden en wat ervoor zou hebben gezorgd dat zij hier anders over dachten. Op deze manier onderzochten we welke componenten van procedurele rechtvaardigheid respondenten eventueel zelf ter sprake brachten in plaats van ons te beperken tot vragen over componenten van procedurele rechtvaardigheid afkomstig uit de literatuur. We stelden vervolgvragen over de componenten van procedurele rechtvaardigheid waarnaar respondenten verwezen om te achterhalen wat deze componenten in hun ogen precies inhielden en hoe zij tot deze percepties kwamen.
Daarnaast vroegen we naar ervaren uitkomstrechtvaardigheidFootnote 6 door respondenten te vragen hoe rechtvaardig zij de uitspraak vonden en waarom. Verder achterhaalden we steekproefkenmerken, zoals of respondenten werden bijgestaan door een advocaat en of dit hun eerste rechtszitting was. De interviews eindigden met de vraag of er onderwerpen waren die tijdens het interview niet aan bod waren gekomen maar die zij wel belangrijk vonden om te bespreken.
De interviews duurden tussen de 5 en 58 minuten met een gemiddelde van 19.08 minuten (SD = 10.51). Veel van de respondenten beantwoordden onze vragen uitgebreid zonder veel vervolgvragen nodig te hebben. Anderen beantwoordden vragen minder uitgebreid, soms zelfs nadat verschillende vervolgvragen waren gesteld. In beide gevallen zorgden we ervoor dat de interviewer zo min mogelijk zelf aan het woord was en moedigden we respondenten aan om zoveel mogelijk te vertellen.
Ten behoeve van de data-analyse schreven we na elk interview een memo waarin we het interview samenvatten en opvallende kwesties noteerden. We maakten ook aantekeningen met betrekking tot vragen die ingewikkeld of gevoelig bleken te zijn voor respondenten, vragen die respondenten niet wilden beantwoorden, en de indruk die wij van respondenten kregen. Daarnaast hielden we algemenere memo’s bij, waarin we de methodologische en theoretische inzichten integreerden die de interviews hadden opgeleverd.
Data-analyse
Na het woordelijk transcriberen van de interviews voerden we een thematische analyse uit (Braun en Clarke Reference Braun2006). We gebruikten het softwarepakket NVivo 11 Pro om de data te analyseren en te coderen. We werkten niet met een vooraf opgesteld codeerschema gebaseerd op de literatuur over procedurele rechtvaardigheid, maar baseerden onze codes op de interviews. We hanteerden dus een bottom-up benadering ten aanzien van het coderen, geïnspireerd op de gefundeerde theoriebenadering (Boeije Reference Boeije2010; Corbin en Strauss Reference Corbin and Strauss2007; Willig Reference Willig2013).
We brachten onze codes onder bij verschillende mappen die correspondeerden met de interviewonderwerpen, zoals ervaren procedurele rechtvaardigheid en ervaren uitkomstrechtvaardigheid. In overeenstemming met onze bottom-up benadering hanteerden we geen gefixeerde definities van deze concepten voordat we de interviews afnamen en analyseerden. Op basis van de inzichten die we opdeden tijdens het coderen, gecombineerd met inzichten op basis van de literatuur over procedurele rechtvaardigheid (o.a. Lind en Tyler Reference Tyler1988; Tyler Reference Tyler1989; Van den Bos Reference Van den Bos, Cropanzano and Ambrose2015), definieerden we de map “ervaren procedurele rechtvaardigheid” als “Alle fragmenten die betrekking hebben op hoe eerlijk of rechtvaardig interviewdeelnemers vinden dat ze tijdens de net afgelopen zitting zijn behandeld. Het kan daarbij zowel gaan om kenmerken van de procedure (bijvoorbeeld: je verhaal kunnen doen) als om de bejegening in het kader van die procedure (bijvoorbeeld: de rechter was vriendelijk).” In overeenstemming hiermee definiëren we ervaren procedurele rechtvaardigheid in dit paper als de perceptie dat men eerlijk en rechtvaardig behandeld wordt in termen van procedurele kenmerken, bejegening, of beide. De zinsnede “zich rechtvaardig behandeld voelen” verwijst in dit paper dus naar percepties van procedurele rechtvaardigheid.
In dit paper behandelen we daarnaast beknopt ervaren uitkomstrechtvaardigheid. We definieerden de map “uitkomstrechtvaardigheid” als “Alle fragmenten die gaan over hoe eerlijk of rechtvaardig interviewdeelnemers de uitspraak vinden die de rechter heeft gedaan tijdens de net afgelopen zitting.” Net als het geval was bij de map “ervaren procedurele rechtvaardigheid” baseerden we deze definitie op inzichten die we opdeden tijdens het coderen, gecombineerd met inzichten op basis van de literatuur over distributieve rechtvaardigheid (o.a. Adams Reference Adams and Berkowitz1965; Homans Reference Homans1961).
De data-analyse verliep in drie fasen. In de eerste fase hanteerden we een zeer gedetailleerde aanpak ten aanzien van het coderen, wat resulteerde in lange lijsten met codes op een lager niveau. Nadat alle interviews op deze manier gecodeerd waren, voerden we een correctieronde uit, waarbij we controleerden of tekstfragmenten waren ondergebracht bij de juiste mappen en codes om op die manier eventuele intrabeoordelaarsfouten ongedaan te maken. We merken op dat we tekstfragmenten zoveel mogelijk bij slechts één code onderbrachten en dat we fragmenten alleen bij meerdere codes onderbrachten wanneer dat op basis van de data aangewezen was. Dat betekent dat onze codes niet altijd wederzijds uitsluitend waren (Braun en Clarke Reference Braun2006; Bryman Reference Bryman2016; Willig Reference Willig2013). Dit past bij de context van procedurele rechtvaardigheid, aangezien onderzoek suggereert dat componenten van procedurele rechtvaardigheid positief met elkaar samenhangen (Tyler Reference Tyler1988).
In de tweede fase van de data-analyse voegden we deze codes samen tot analytische categorieën van een hoger niveau door de overeenkomsten en verschillen tussen onze codes te bestuderen. Waar gepast gebruikten we sensitizing concepts (Boeije Reference Boeije2010), gebaseerd op de literatuur over procedurele rechtvaardigheid, om de overkoepelende categorieën te formuleren. Deze concepten hadden geen gefixeerde betekenis bij aanvang van ons onderzoek, maar we specificeerden de inhoud hiervan tijdens de data-analyse door na te gaan hoe respondenten over deze concepten spraken.
Tijdens de derde en laatste fase van de data-analyse bestudeerden we mogelijke relaties tussen onze overkoepelende categorieën door het uitvoeren van zoekopdrachten, die tekstfragmenten lieten zien die bij meerdere codes waren ondergebracht. Het bestuderen van deze relaties, in combinatie met het nagaan in hoeveel verschillende interviews iedere overkoepelende categorie voorkwam, stelde ons in staat om kerncategorieën te onderscheiden (Boeije Reference Boeije2010; Cho en Lee Reference Cho and Lee2014). Gedurende het codeerproces hielden we een codeerhandleiding bij waarin we documenteerden hoe we omgingen met ingewikkelde kwesties tijdens het coderen.Footnote 7
Na het coderen van alle interviews onderzochten we de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (Bartholomew e.a. Reference Bartholomew, Henderson, Marcia, Reis and Judd2000; Boeije Reference Boeije2010). In twee rondes gaven we de tweede beoordelaar een steekproef aan tekstfragmenten afkomstig uit de interviews om na te gaan in hoeverre de tweede beoordelaar deze fragmenten bij dezelfde mappen en codes onderbracht als wijzelf deden. In geval van verschil van inzicht over hoe een tekstfragment moest worden gecodeerd, bespraken de beoordelaars hun opvattingen met elkaar. Voor 96.0 procent tot 100 procent van de geselecteerde tekstfragmenten bereikten de beoordelaars overeenstemming over de mappen waarbij fragmenten moesten worden ondergebracht. Wat betreft de codes waarbij tekstfragmenten moesten worden ondergebracht, was aanvankelijk sprake van overeenstemming over 73.8–92.3 procent van de geselecteerde fragmenten. Na bespreking bereikten zij hierover 92.5–99.0 procent overeenstemming.Footnote 8 Ons inziens tonen deze resultaten een voldoende mate van intersubjectiviteit van ons codeerschema aan.
Resultaten
Deze sectie vangt aan met resultaten die betrekking hebben op de twee kwesties die in dit paper centraal staan: of verdachten in strafzaken zelf naar procedurele rechtvaardigheid verwijzen wanneer zij gevraagd worden naar hun rechtvaardigheidspercepties en, zo ja, welke componenten van procedurele rechtvaardigheid zij naar voren brengen. Vervolgens presenteren we tentatieve bevindingen met betrekking tot relaties tussen de componenten van procedurele rechtvaardigheid. Aan het eind van deze sectie beschrijven we beknopt bevindingen met betrekking tot percepties van uitkomstrechtvaardigheid onder respondenten, de natuurlijke tegenhanger van procedurele rechtvaardigheid.
Het noemen van procedurele rechtvaardigheid
Ons eerste doel was om na te gaan of verdachten in strafzaken zelf aspecten van procedurele rechtvaardigheid ter sprake brengen wanneer zij gevraagd worden naar hun rechtvaardigheidsopvattingen. We vonden dat een meerderheid van 76 respondenten inderdaad uit zichzelf aspecten van procedurele rechtvaardigheid noemde, hetzij direct in reactie op onze openingsvraag of zij vonden dat ze tijdens hun rechtszitting rechtvaardig behandeld waren, hetzij later in het interview. Een aantal van deze respondenten wees spontaan op de positieve effecten van ervaren procedurele rechtvaardigheid. Zo legde een verdachte die een geldboete van €200 opgelegd had gekregen voor winkeldiefstal een verband tussen ervaren procedurele rechtvaardigheid en uitkomstacceptatie:
Tenminste, [de rechter] heeft wel de moeite genomen om naar mijn verhaal te luisteren en dat ook mee te laten wegen. Kijk, als ‘ie dan iets anders beslist, ja (….) Dan heb je er denk ik wel iets meer vrede mee. Dan begrijp je het. (Respondent 91)
Een andere verdachte, die een werkstraf van 30 uur opgelegd had gekregen voor het rijden met een ongeldig rijbewijs, wees op de positieve invloed die een rechtvaardige behandeling kan hebben op wetsnaleving:
Ik wil niet zeggen dat ik slecht de maatschappij weer terug in kom dan of zo, als ik slechter bij de rechter er uit kom, maar het helpt je wel om misschien, ja, om de wet minder te overtreden als je positief door een rechter behandeld wordt. (Respondent 99)
In lijn hiermee stelde een verdachte die een werkstraf van 40 uur opgelegd had gekregen vanwege het in het gezicht spugen van een politieagent dat straffen vaak niet effectief zijn en dat verbetering en bereidheid om te veranderen ook afhangen van hoe men bij de rechter en andere organisaties behandeld wordt.
Vierentwintig respondenten verwezen in eerste instantie niet naar aspecten van procedurele rechtvaardigheid en praatten bijvoorbeeld alleen over de uitkomsten die zij hadden ontvangen. Bovendien stelde een aantal respondenten expliciet dat zij hun uitkomsten het belangrijkst vonden. Ons doel was niet alleen om na te gaan of verdachten uit zichzelf naar aspecten van procedurele rechtvaardigheid verwijzen, maar ook welke componenten van procedurele rechtvaardigheid zij onderscheiden. Om die reden probeerden we de percepties van procedurele rechtvaardigheid te achterhalen bij respondenten die in eerste instantie alleen hun uitkomsten ter sprake brachten door hen te vragen hoe rechtvaardig zij zich behandeld voelden tijdens de zitting tot het moment dat de rechter uitspraak deed. Als alternatief vroegen we deze respondenten of zij zich iets konden voorstellen waardoor zij zich onrechtvaardig behandeld zouden hebben gevoeld tijdens hun zittingen. Dit strookt met de suggestie van Martin e.a. (Reference Martin, Scully and Levitt1990: 288) dat mensen het soms lastig vinden om rechtvaardigheid te conceptualiseren en dit alleen conceptualiseren als de afwezigheid van onrechtvaardigheid. Na deze vervolgvragen verwezen nog eens eenentwintig respondenten naar componenten van procedurele rechtvaardigheid, wat betekent dat er slechts drie respondenten overbleven die op geen enkel moment tijdens het interview aspecten van procedurele rechtvaardigheid ter sprake brachten.
Componenten van procedurele rechtvaardigheid
Naast het onderzoeken of verdachten in strafzaken uit zichzelf naar aspecten van procedurele rechtvaardigheid verwijzen wanneer zij worden gevraagd naar hun rechtvaardigheidspercepties, beoogden we om meer grip te krijgen op dit concept door respondenten te vragen wat maakte dat zij zich rechtvaardig of onrechtvaardig behandeld voelden en na te gaan welke componenten van procedurele rechtvaardigheid zij in reactie hierop naar voren brachten. De meest genoemde componenten waren (1) informatie waarop beslissingen zijn gebaseerd, (2) bejegening, (3) gepaste aandacht, (4) neutraliteit, (5) inspraak, en (6) zorgvuldigheid. In mindere mate verwezen respondenten naar informatievoorziening, bijstand, oprechtheid, competentie, formele aspecten van procedurele rechtvaardigheid en consistentie. Hieronder beschrijven we deze componenten van procedurele rechtvaardigheid achtereenvolgens.
Informatie waarop beslissingen zijn gebaseerd. Verschillende respondenten noemden het wel of niet meewegen van de inbreng van de verdachte door de rechter of officier van justitie bij het opleggen of eisen van een straf als reden waarom zij zich (on)rechtvaardig behandeld voelden. Zij spraken over het feit dat de rechter “iets deed” (of: “niets deed”) met hun inbreng, welke indruk zij vaak afleidden uit de uiteindelijke uitspraak of de motivering daarvan. Een respondent legde het belang van het hebben van effectieve inbreng als volgt uit:
Nou, ik heb zoveel dingen ingebracht. Alsof ze er niet toe doen. Alsof ik er dus niet toe doe (….) Ja, ik had daar net zo goed niet kunnen zitten (….) (Respondent 61)
Deze opmerkingen van respondenten over rechters en officieren van justitie die rekening houden met wat verdachten inbrengen, betreffen de informatie waarop deze autoriteiten hun beslissing baseren. In het verlengde hiervan praatten veel respondenten over het feit dat rechters en officieren van justitie bepaalde typen informatie meenamen in hun vonnissen of strafeisen. Dit betrof voornamelijk informatie over persoonlijke omstandigheden van verdachten, de gevolgen die bepaalde straffen voor hen zouden hebben, het strafblad van verdachten of de afwezigheid daarvan, en achtergrondsituaties bij delicten. Deze kwesties konden door respondenten zelf naar voren worden gebracht, maar de rechter en officier konden ook rekening houden met deze kwesties zonder dat verdachten deze ter sprake brachten. Ook deze percepties met betrekking tot het wel of niet rekening houden met dergelijke informatie leidden respondenten af uit de uiteindelijk opgelegde of geëiste straf of de motivering daarvan. Zo had een respondent het gevoel dat de rechter geen rekening had gehouden met de redenen waarom deze verdachte het feit had gepleegd, want “als ze daar rekening mee houden, dan was dit een voorwaardelijke straf geweest” (Respondent 76).
Verschillende andere respondenten spraken in meer algemene zin over de volledigheid en juistheid van de informatie waarop rechters en officieren van justitie hun beslissingen baseren. Respondenten relateerden deze indruk soms aan de vraag of de rechter hen vragen had gesteld over de redenen voor het plegen van het delict of hun achtergrondsituatie in plaats van enkel naar het strafdossier te kijken. Andere gedragingen die respondenten in dit kader noemden waren dat de officier van justitie de moeite had genomen om de behandelaar van de verdachte te bellen om vragen te stellen en dat de rechter de zaak aanhield om nadere getuigen te horen. Een respondent legde uit dat hij het gevoel had dat de rechter naar het totaalplaatje keek, omdat de rechter elke verklaring nauwkeurig bestudeerde:
Zoals die rechter, die nam echt stap voor stap alles door, elke verklaring, en vroeg van alles aan mij. Dus hij wilde wel het totaalbeeld hebben. Het was ook niet gelijk dat ‘ie een conclusie trok van: “Oh, [de verklaring van de andere persoon] is onbetrouwbaar”. Hij wou wel weten van: waarom zou dat dan onbetrouwbaar zijn en wie kan dat ontkrachten en welke andere verklaring is tegenstrijdig met die van hem bijvoorbeeld, of meerdere met die van hem. (Respondent 68)
We bundelden al deze opmerkingen in de overkoepelende code “informatie waarop beslissingen zijn gebaseerd”, die we definieerden als “Alle fragmenten die gaan over de informatie op basis waarvan de rechter en/of officier tot zijn beslissing (bijvoorbeeld de uitspraak of strafeis) komt. Het gaat daarbij zowel om relevantie van informatie (het meenemen van alle relevante informatie en het weglaten van irrelevante informatie) als om volledigheid en juistheid van informatie. Deels gaat het om informatie die door verdachte of zijn advocaat/begeleider naar voren is gebracht.” Dit thema keerde terug in meer dan de helft van de interviews (zesenvijftig interviews) en lijkt daarmee van groot belang bij het vormgeven van rechtvaardigheidspercepties van verdachten.
Bejegening. Drieënveertig respondenten verwezen naar de manier waarop de rechter en officier van justitie met hen interacteerde als reden waarom zij zich rechtvaardig of onrechtvaardig behandeld voelden tijdens hun rechtszittingen. We voegden hun opmerkingen samen tot de overkoepelende code “bejegening”, die we definieerden als “Alle fragmenten die gaan over de manier waarop interviewdeelnemers zich bejegend voelen door de rechter en/of door de officier van justitie en/of door hun advocaat. Het gaat dus om de interactie tussen (een van) hen en de verdachte, d.w.z. “hoe men tegen de verdachte doet”, en soortgelijke uitlatingen, zoals over een (in)formele sfeer tijdens de zitting en het zich al dan niet betrokken tonen of zich inleven in de verdachte.”
Respondenten verwezen vooral naar de mate waarin rechters en officieren van justitie zich op een aardige of vriendelijke manier gedroegen, of zij zichzelf in de verdachte konden verplaatsen, en of zij streng, kalm of beschuldigend waren. Sommige respondenten hadden het over een humane en persoonlijke behandeling door rechters en officieren van justitie en of zij respectvol, beleefd, betrokken, boos of minachtend deden. Een klein aantal respondenten verwees naar het gevoel serieus genomen te worden of dat de rechter de verdachte “de grond in stampt”. Een respondent merkte het volgende op:
Ja, ik vind het vooral belangrijk, ja, dat iedereen elkaar behandelt zoals je zelf behandeld wil worden (….) [I]k kom wel [naar mijn zitting], dus ja, dan moet je me wel gewoon met respect behandelen (….) [I]n ieder geval dat je me uit laat praten (….) Dat is het minste wat je kan doen. (Respondent 87)
Op een soortgelijke manier koppelde een andere respondent het gevoel met respect behandeld te zijn aan de mogelijkheid om haar kant van het verhaal te vertellen. Zij gaf aan dat ze zich respectvol behandeld voelde doordat ze haar mening mocht geven over wat er was gebeurd. Andere gedragingen die werden genoemd in de context van een respectvolle behandeling waren het aanbieden van een glas water wanneer respondenten emotioneel werden en de manier waarop zij werden aangesproken. Hieraan gerelateerd legde een respondent uit dat hij de persoonlijke manier waarop de rechter hem behandelde op prijs stelde, omdat rechtszittingen heel stressvol kunnen zijn wanneer men niet al veel eerdere zittingen heeft meegemaakt. Ook een aantal andere respondenten gaf aan zich rechtvaardig behandeld te voelen omdat zij op een persoonlijke manier werden bejegend in plaats van als “een nieuw zaaknummer”.
Gepaste aandacht. Opmerkingen van respondenten over de perceptie dat de rechter en officier van justitie luisteren naar het verhaal van de verdachte, de argumenten van de advocaat bespreken, en samenvatten wat verdachten hebben gezegd, voegden we samen tot de overkoepelende code “gepaste aandacht”. Deze categorie definieerden we als “Alle fragmenten die gaan over het al dan niet luisteren naar en/of voldoende aandacht besteden aan het verhaal van de verdachte of diens advocaat door de rechter en/of de officier en soortgelijke uitlatingen, zoals over het samenvatten van het verhaal van de verdachte of diens advocaat (waaruit men opmaakt dat de rechter kennelijk geluisterd en het verhaal goed begrepen heeft).” Waar bejegening dus gaat over de kwaliteit van de interactie tussen rechters en officieren van justitie en verdachten, ligt de focus bij gepaste aandacht op de mate waarin verdachten de indruk hebben dat rechters en officieren van justitie naar hun kant van het verhaal hebben geluisterd. Gepaste aandacht werd naar voren gebracht door eenenveertig respondenten en kwam dus in veel van onze interviews voor.
Sommige respondenten hadden het gevoel dat de rechter tot op zekere hoogte naar hen had geluisterd, maar onvoldoende. Zij gaven aan dat rechters en officieren van justitie niet “echt” luisteren maar alleen oppervlakkig en dat zij niet nadenken over wat respondenten naar voren brengen, of dat zij slechts de woorden van verdachten horen en herhalen zonder daar iets mee te doen. Veel anderen waren echter tevreden of zelfs aangenaam verrast over hoe goed rechters en officieren van justitie naar hen luisterden. Respondenten gaven aan dat zij het gevoel hadden dat de rechter naar hen luisterde doordat de rechter oogcontact maakte met verdachten of hun advocaten, voldoende tijd namen om te luisteren, respondenten lieten uitpraten zonder hen te onderbreken, en bij het motiveren van het vonnis kwesties benoemden die respondenten naar voren hadden gebracht. Andere gedragingen waardoor respondenten de indruk kregen dat er naar hen werd geluisterd waren knikken, het maken van aantekeningen, het samenvatten van de verhalen van respondenten en het hebben van volledige aandacht wanneer respondenten aan het woord waren zonder intussen andere dingen te doen. Zo legde een van de respondenten uit:
Respondent: Nou, de rechter vooral, die… Terwijl ik het vertelde, toen… Hij was ook niet bezig met andere dingen of zo. Hij heeft ook zo’n computer natuurlijk, maar hij keek me ook echt aan zeg maar, hij luisterde echt naar wat ik zeg, en volgens mij bij deze mensen [d.w.z. rechters en officieren van justitie] gaat dat de hele dag door hier met dit soort eigenlijk kleine zaken, dan snap ik ook in principe wel dat zij ook denken van: ja, hebben we weer zo’n zaak en nou ja, even snel afhandelen. Maar ze hadden wel echt, ja, ze luisterden wel echt naar mijn kant van het verhaal, juist door niet door te gaan maar even echt goed, ja, hij keek… Ze keken me ook aan en ze luisterden ook echt, knikkend er tussendoor, dus niet dat ‘ie bezig was met andere dingen terwijl ik probeerde uit te leggen hoe het van mijn kant en hoe ik erin stond zeg maar.
Interviewer: Ze hadden echt aandacht.
Respondent: Ja, precies, ze hadden echt aandacht voor me, dus dat vond ik ook wel fijn. (Respondent 53)
In aanvulling hierop baseerden sommige verdachten hun indruk dat er (niet) naar hen geluisterd was op de uiteindelijke straf die door de officier van justitie werd geëist of door de rechter werd opgelegd. Wanneer de officier van justitie bijvoorbeeld de strafeis wijzigde na het horen van de verdachte, of wanneer rechters van de strafeis van de officier van justitie afweken nadat de verdachte diens verhaal had verteld, zagen respondenten die als een teken dat er naar hen was geluisterd:
Interviewer: En wat maakt dan dat u zegt van: ik heb het gevoel dat er inderdaad naar me geluisterd is? Waar kon u dat aan merken, dat er geluisterd werd?
Respondent: Nou, er was dus… Omdat dus de rechter heeft de eis van de officier van justitie - moet je dat zo noemen? - die heeft ‘ie, nou, iets naar beneden gehaald, ja. (Respondent 100)
Een andere respondent maakte echter een strikt onderscheid tussen deze percepties en stelde dat de rechter echt naar zijn persoonlijke situatie had geluisterd, ook al werd dit uiteindelijk niet in de uitspraak weerspiegeld.
Neutraliteit. Negenendertig respondenten brachten neutraliteit naar voren als reden waarom zij zich rechtvaardig of onrechtvaardig behandeld voelden. Op basis van de interviews definieerden we deze overkoepelende code als “Alle fragmenten die gaan over het al dan niet neutraal zijn van de rechter en/of de officier van justitie, waarbij het kan gaan om onpartijdigheid, onafhankelijkheid, objectiviteit en onbevooroordeeldheid, en soortgelijke uitlatingen, zoals over het zien, horen en wegen van twee kanten, het vormen van een eigen oordeel door de rechter los van de officier of dat de officier langer mag praten dan de verdachte.” Subcodes binnen de overkoepelende code “neutraliteit” waren onbevooroordeeldheid, twee kanten zien, onafhankelijkheid, onpartijdigheid en objectiviteit.
Aangezien respondenten onbevooroordeeldheid veel vaker noemden dan de andere subcodes, lijkt dit het belangrijkste aspect van neutraliteit. Respondenten spraken relatief vaak over bevooroordeeldheid op basis van het dossier, inclusief het strafblad van de verdachte, wat sommigen afleidden uit het feit dat hun strafblad werd benadrukt tijdens de zitting. Sommige respondenten leidden hun percepties van bevooroordeeldheid (of de afwezigheid daarvan) af uit de eis van de officier van justitie of het vonnis van de rechter – bijvoorbeeld wanneer de officier van justitie een disproportioneel hoge straf eiste of juist vroeg om vrijspraak wegens onbetrouwbaar bewijs:
Respondent: [De rechter] kaartte bijvoorbeeld ook aan van die onbetrouwbare verklaring, van: goh, ja, ik zie al hier drie verschillende dingen staan, weet je wel, dus hij kaart het zelf ook al wel aan, van: er staat iets wat niet helemaal klopt. (….) [E]n zoals de officier van justitie, (….) die kwam ook gewoon van: ja, dit is… Komt onbetrouwbaar over en ik kom ook voor vrijspraak, dus hij ging… Kwam ook uiteindelijk een beetje zeg maar naar de kant van de verdachte toe om naar vrijspraak toe te gaan. Dus ja, dat vond ik ook… Dat vond ik gewoon rechtvaardig zeg maar, van: ja, zo krijg je niet gelijk die stempel. Hij had ook kunnen volhouden van: er is hier iets gebeurd en ik kan dit gewoon aanhouden ook al zegt [de aangever] een paar verschillende dingen, van: hij moet het gewoon gedaan hebben. (Respondent 68)
Anderen baseerden hun indruk met betrekking tot de (on)bevooroordeeldheid van de rechter of officier van justitie op gebeurtenissen tijdens de zitting, zoals dat men de gelegenheid kreeg om zijn mening te geven en zijn kant van het verhaal te vertellen, het feit dat de rechter de zaak zorgvuldig onderzocht (bijvoorbeeld door veel vervolgvragen te stellen of de zitting aan te houden) of dat er werd gewezen op onbetrouwbaar bewijs. Een verdachte legde uit hoe het gevoel dat er daadwerkelijk naar hem werd geluisterd hem de indruk gaf dat de rechter onbevooroordeeld was:
Weet je, [de rechter] luistert naar je, hij vat het samen, en vervolgens vraagt ‘ie door, en dat is… Je kan hem gebruiken als zijnde een techniek om het gevoel te geven dat iemand gehoord wordt, alleen ik had bij hem ook echt het gevoel dát hij naar me luisterde, naar mijn verhaal, omdat ‘ie het zo vaak herhaalde wat ik zei, en ook zwaar doorvroeg op wat ik zei, dat ik dacht van: oké, je bent echt bezig met luisteren naar wat ik zeg in plaats van dat jij je oordeel al klaar hebt. (Respondent 8)
Naast percepties met betrekking tot bevooroordeeldheid praatten verschillende respondenten over neutraliteit in termen van het zien van twee kanten aan een verhaal en het wegen van de inbreng van zowel de officier van justitie als de verdachte. Een klein aantal respondenten verwees naar dit aspect van neutraliteit door expliciet de juridische term “hoor en wederhoor” te gebruiken. Volgens een van de respondenten werd dit rechtsbeginsel niet weerspiegeld in de gang van zaken tijdens de zitting, aangezien dit zou vereisten dat de officier van justitie en de verdachte naast elkaar tegenover de rechter zitten, terwijl in werkelijkheid zowel de officier van justitie als de rechter tegenover de verdachte plaatsnemen:
Nou kijk, het is heel simpel (….) Er zijn twee partijen. Die zijn het niet met elkaar eens. OM denkt dat ik schuldig was, nou, ik niet. Dan hoor je toch tegenover elkaar, en kan de rechter het verhaal van beide kanten aanhoren. Hier staat het OM, hier zit de rechter, en hier zit de… Dan kom je al binnen en dan zitten er twee al te wachten op je en dan denk je van: ja, wat moet ik hiervan denken? (Respondent 67)
Sommige respondenten praatten over neutraliteit in termen van rechterlijke onafhankelijkheid. Een van de respondenten gebruikte deze term expliciet; de anderen spraken over het feit dat de rechter “zijn eigen oordeel vormt los van de officier van justitie” of juist dat rechters en officieren van justitie “één zijn”, altijd dezelfde mening hebben en met elkaar samenwerken. Een respondent had bijvoorbeeld de indruk dat de rechter niet zijn eigen oordeel vormde doordat deze meer naar de officier van justitie luisterde zonder de argumenten van de advocaat van de verdachte voldoende te bespreken.
Sommige andere respondenten verwezen naar onpartijdigheid, iets wat volgens een van hen direct merkbaar is bij aanvang van de rechtszitting. Een klein aantal respondenten leidde hun indrukken met betrekking tot partijdigheid of onpartijdigheid af uit de opgelegde straf. Zij baseerden deze indrukken echter vaker op de gang van zaken tijdens de zitting. Zo merkte een van de respondenten op dat de rechter luisterde naar zijn verhaal, dit samenvatte en vervolgvragen stelde. Andere tekenen van onpartijdigheid waren dat de rechter of officier van justitie rekening hield met de inbreng van de verdachte en diens toekomst of gebrek aan een strafblad. Een klein aantal respondenten benoemde dat de rechter inconsistenties in de verklaring van het slachtoffer opmerkte of dat hij onbetrouwbaar bewijs buiten beschouwing liet. Anderen verwezen naar de manier waarop de rechter of officier van justitie hen bejegende, waarbij zij onpartijdigheid afleidden uit kalme en beleefde interacties zonder minachting of boosheid.
Een laatste aspect van neutraliteit, dat door enkele respondenten werd genoemd, was objectiviteit. Enkele respondenten spraken over objectiviteit als “dingen baseren op feiten”, in plaats van simpelweg uitspraken van anderen als waarheid te accepteren, en het niet geven van subjectieve meningen door bijvoorbeeld ongeloof uit te drukken ten aanzien van verklaringen van de verdachte. Een klein aantal respondenten leidde subjectiviteit af uit bepaalde bewoordingen, zoals “wij achten uw verhaal onwaarschijnlijk”, of het feit dat de officier van justitie sprak over “dit type zaken” en “dit type situaties”.
We wijzen erop dat opmerkingen van respondenten over neutraliteit niet altijd rechterlijke neutraliteit betroffen. Respondenten praatten ook over objectiviteit (of subjectiviteit) van de officier van justitie en diens onpartijdigheid (of partijdigheid), onbevooroordeeldheid (of bevooroordeeldheid) of het feit dat de officier slechts een kant van het verhaal zag. Ongeveer een derde van de tekstfragmenten die werden ondergebracht bij de overkoepelende code “neutraliteit” ging onder meer over de officier van justitie. Een aantal respondenten verbond een waargenomen gebrek aan neutraliteit aan de rol van de officier van justitie in strafzaken en drukte hun begrip daarvoor uit. De rol van de officier van justitie kwam aan bod in veel interviews (drie keer zo vaak als de rol van de rechter), zowel in de context van neutraliteit als daarbuiten. Respondenten gaven bijvoorbeeld aan dat officieren van justitie “natuurlijk” proberen een veroordeling en de hoogst mogelijke straf te krijgen, dat zij doelen proberen te halen en slachtoffers proberen te helpen. Een van de verdachten vergeleek strategieën van officieren van justitie met onderhandelingsstrategieën, aangezien hij de indruk had dat officieren van justitie ervan uitgaan dat ze niet volledig hun zin zullen krijgen en daarom disproportioneel hoge straffen eisen.
Inspraak. Tweeëndertig respondenten verwezen naar de mogelijkheid om hun mening te geven en soortgelijke ervaringen als redenen waarom zij zich rechtvaardig behandeld voelden. Sommigen van hen noemden het recht van de verdachte om als laatste het woord te voeren. We voegden opmerkingen van respondenten over deze kwesties samen tot de overkoepelende code “inspraak”, die we definieerden als “Alle fragmenten die gaan over het al dan niet krijgen van het woord of het al dan niet kunnen vertellen van hun verhaal door interviewdeelnemers (en/of hun advocaten of begeleiders) en soortgelijke uitlatingen, zoals over het al dan niet uit mogen praten en het al dan niet aan het woord gekomen zijn van een (potentiële) getuige van de verdediging.”
Respondenten vonden inspraak belangrijk om een aantal redenen. Een klein aantal respondenten noemde de directe positieve invloed die de inbreng van verdachten zou kunnen hebben op de beslissing van de rechter. Een aantal anderen benadrukte dat verdachten in staat zouden moeten worden gesteld om uit te leggen waarom bepaalde dingen zijn gebeurd en om nuances aan te brengen, en dat rechters hun beslissingen niet enkel op het strafdossier zouden moeten baseren. In het verlengde hiervan gaf een respondent aan dat rechters alleen goede beslissingen kunnen nemen als zij verdachten de kans bieden om hun kant van het verhaal te vertellen, omdat aan elk verhaal meerdere kanten zitten.
De perceptie dat men zijn mening heeft kunnen geven en zijn kant van het verhaal heeft kunnen vertellen werd bevorderd wanneer de rechter herhaaldelijk vroeg hoe verdachten over bepaalde dingen dachten, hen in staat stelde om te reageren op wat werd gezegd, en hun hier voldoende tijd voor bood. Niet onderbroken worden werd ook relatief vaak genoemd. Omgekeerd leidde aantal respondenten een gebrek aan inspraak af uit het feit dat de rechter hun spreektijd beperkte en hun niet toestond om uit te weiden over kwesties die zij belangrijk vonden, zoals geweld door het slachtoffer. Een verdachte had het gevoel dat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om bepaalde zaken uit te leggen, doordat de rechter “een soort meerkeuzevragen” stelde, de zaak gehaast behandelde, en hem niet de mogelijkheid gaf om als laatste het woord te voeren.
Zorgvuldigheid. Vijfentwintig respondenten verwezen naar een zorgvuldige behandeling door rechters en officieren van justitie, wat resulteerde in de overkoepelende code “zorgvuldigheid”. We definieerden deze categorie als “Alle fragmenten die gaan over het al dan niet zorgvuldig behandelen van de zaak door de rechter en/of door de officier van justitie en soortgelijke uitlatingen, zoals over een rommelige of slordige zitting, het d.m.v. handjeklap vaststellen van de schadevergoeding, het al dan niet de tijd nemen tijdens de zitting, het al dan niet goed voorbereid zijn door de rechter of officier, het al dan niet stellen van vragen en het al dan niet goed bekijken van de zaak.”
Verschillende respondenten verwezen naar de mate waarin rechters of officieren van justitie de tijd namen tijdens de rechtszitting. Een klein aantal respondenten had het gevoel dat de rechter de zaak gehaast behandelde en enkel probeerde de stapel dossiers te verminderen, of dat er onvoldoende tijd voor de zitting was ingeruimd. Sommige anderen hadden daarentegen de indruk dat de rechter uitgebreid de tijd nam voor de zitting. Een aantal respondenten praatte over voorbereiding en stelde dat de rechter of officier van justitie goed voorbereid leek doordat deze informatie uit het dossier besprak of juist slecht voorbereid leek doordat men fouten in het opsporingsonderzoek niet opmerkte. Verschillende respondenten koppelden zorgvuldigheid aan de vraag of rechters en officieren van justitie vragen en vervolgvragen stelden. Sommigen gaven aan dat de rechter of officier de zaak zorgvuldig bekeek (of juist niet). Een van de respondenten legde uit:
Respondent: Ik denk dat zowel de officier van justitie en de rechter (…) naar de hele situatie hebben gekeken en niet zozeer alleen naar wat hun is voorgelegd in hun dossier, maar ook verder hebben gevraagd aan mij persoonlijk. Dingen over, weet je, (…) hoe gaat het nu met jou en hoe is het verder gegaan [na het delict] (….).
Interviewer: En dat (…) ze verder kijken dan het papier (…), waar merkte je dat aan, dat ze dat… Want ze vroegen ook door, zei je?
Respondent: [V]ooral het doorvragen. En het gericht vragen stellen, ook. Daar merkte ik dat wel aan.
Interviewer: En wat bedoel je met gericht vragen dan?
Respondent: Nou, bijvoorbeeld… Ik gaf iets aan over het feit dat ik nu anders in het leven sta. Nou, waarom sta je dan anders in het leven? En wat ging daar dan aan vooraf? (….) [Z]e proberen bij de kern te komen. (Respondent 54)
Andere componenten van procedurele rechtvaardigheid. In aanvulling op de componenten van procedurele rechtvaardigheid die hierboven werden behandeld, verwezen respondenten – in mindere mate – naar andere aspecten van procedurele rechtvaardigheid die maakten dat zij zich rechtvaardig of onrechtvaardig behandeld voelden. Zo voegden we opmerkingen van 18 respondenten samen tot de overkoepelende code “informatievoorziening”, die we definieerden als “Alle fragmenten die gaan over informatie die door de rechter, de officier van justitie en/of de advocaat gericht wordt aan de verdachte en de duidelijkheid, begrijpelijkheid of directheid van die informatie. Het gaat bijvoorbeeld om uitlatingen over het uitleggen van bepaalde termen of het verloop van de procedure door de rechter, de mogelijkheid voor verdachte om vragen te stellen, het gebruik van moeilijke woorden en het al dan niet eromheen praten.” De meeste van deze respondenten verwezen naar het bieden van uitleg, die betrekking kon hebben op moeilijke terminologie, de precieze gang van zaken tijdens de rechtszitting, vervolgstappen na afloop van de zitting of de redenen voor de geëiste of opgelegde straffen. Sommige respondenten benoemden de duidelijke en directe manier van praten door de rechter, officier van justitie of advocaat, waarbij niet om dingen heen werd gepraat of te veel in detail werd gegaan. Een klein aantal respondenten wees op het gebruik van moeilijke of eenvoudige woorden, in het bijzonder in het licht van het lage opleidingsniveau van sommige verdachten. Enkele anderen wezen op de ruimte voor de verdachte om vragen te stellen.
Naast informatievoorziening noemden twaalf respondenten bijstand door een advocaat of andere hulpverlener als reden voor het zich rechtvaardig behandeld voelen tijdens hun zittingen. We integreerden hun opmerkingen in de overkoepelende code “bijstand”, die we definieerden als “Alle fragmenten die gaan over het al dan niet bijgestaan worden door een advocaat of begeleider en - in geval van bijstand - over wat interviewdeelnemers van die bijstand vinden. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een advocaat of begeleider die het woord voert, helpt, zich inzet, de interviewdeelnemer verdedigt, (geestelijke) steun biedt, juridisch onderlegd is en/of zich echt inzet.” Een klein aantal respondenten stelde dat advocaten weten hoe ze met rechters en officieren van justitie moeten praten, juridische expertise hebben en voldoende afstand kunnen bewaren om tegenargumenten op een adequate manier naar voren te brengen. Enkele respondenten merkten op dat advocaten de belangen van verdachten verwoorden, proberen om de straf te verlagen en steun bieden. Een respondent gaf aan dat verdachten niet noodzakelijkerwijs profiteren van het hebben van een advocaat, aangezien in zijn ervaring advocaten op toevoegingsbasis onvoldoende betaald krijgen om echt moeite te doen en zaken minder vaak winnen.
Acht respondenten verwezen naar de oprechtheid van rechters en officieren van justitie. We definieerden deze overkoepelende code als “Alle fragmenten die gaan over het al dan niet oprecht zijn van de rechter en/of de officier van justitie en soortgelijke uitlatingen, zoals over het willen misleiden of beïnvloeden van de rechter door de officier van justitie, het op oneigenlijke wijze construeren van de straf en het al dan niet naar voren komen van verborgen beschuldigingen of feiten.” Enkele respondenten hadden het expliciet over oprechtheid en stelden dat de rechter en officier van justitie hun werk op een oprechte manier deden zonder oneerlijkheid. Zij leidden dergelijke indrukken af uit de opgelegde of geëiste straf (die zij niet onnodig zwaar vonden of zagen als manier om de verdachte te helpen) of uit het feit dat de rechter veel vragen stelde, wat de indruk wekte dat de rechter heel zorgvuldig handelde en probeerde het totaalplaatje in beeld te krijgen. De anderen spraken op een meer indirecte manier over oprechtheid – bijvoorbeeld in termen van “verborgen beschuldigingen” of de indruk dat de officier van justitie probeerde de rechter te “misleiden” door een onjuist beeld van de context van het delict te schetsen of door het strafblad van de verdachte te overdrijven zonder te melden dat deze delicten heel lang geleden hadden plaatsgevonden.
In aanvulling hierop noemden acht respondenten competentie in het kader van hun rechtvaardigheidspercepties. We definieerden deze overkoepelende code als “Alle fragmenten die gaan over (in)competentie (d.w.z. (on)bekwaamheid) van de rechter en/of de officier van justitie en/of de advocaat en soortgelijke uitlatingen, zoals over kennis, deskundigheid en professionaliteit (of juist amateurisme).” Een klein aantal respondenten had het idee dat rechters mensen met stoornissen zoals ADHD of borderline en jongeren niet goed begrepen. Een andere respondent beschouwde rechters daarentegen als heel deskundig vanwege hun uitgebreide juridische opleiding. Sommige respondenten spraken over de professionaliteit van de rechter en officier van justitie. Zij leidden deze professionaliteit af uit verschillende gedragingen, zoals directheid, beleefdheid en vriendelijkheid.
Een andere component van procedurele rechtvaardigheid die door acht respondenten naar voren werd gebracht betrof formele aspecten van procedurele rechtvaardigheid. We definieerden deze overkoepelende code als “Alle fragmenten die gaan over vaste kenmerken van strafzittingen, zoals het feit dat de benadeelde partij in bepaalde gevallen spreekrecht heeft en dat tegen de uitspraak hoger beroep openstaat, en uitlatingen over het al dan niet verlopen van de zitting in overeenstemming met wat in de ogen van interviewdeelnemers vaste kenmerken van de procedure zijn (d.w.z. het al dan niet verlopen van de zitting “zoals het hoort”).” Een klein aantal respondenten noemde specifieke kenmerken van de procedure, waarbij zij verwezen naar de mogelijkheid om tegen de uitspraak in hoger beroep te gaan of het recht van de benadeelde partij om te spreken. Sommige andere respondenten merkten in meer algemene zin op dat “alles verliep zoals het hoort” en gaven bijvoorbeeld aan dat alles verliep in overeenstemming met de regels, dat ze hun mening en perspectief mochten verdedigen, en dat ze het laatste woord kregen aan het eind van de zitting.
De laatste component van procedurele rechtvaardigheid die door respondenten werd genoemd was consistentie in de betekenis van gelijke behandeling. We definieerden deze overkoepelende code als “Alle fragmenten die gaan over het al dan niet op dezelfde manier behandeld worden als andere verdachten (het gaat dus niet om gelijk behandeld worden als de officier van justitie).” We gebruiken de term “consistentie” dus om aan te geven dat verdachten worden onderworpen aan dezelfde procedures als andere verdachten en niet om aan te geven dat ze dezelfde uitkomsten krijgen als andere verdachten in vergelijkbare zaken. Deze component van procedurele rechtvaardigheid werd door slechts twee respondenten genoemd. Een van hen voelde zich rechtvaardig behandeld omdat hij “net als ieder ander” de tijd kreeg om zijn kant van het verhaal te vertellen zonder te worden onderbroken. De andere respondent stelde dat verdachten met een strafblad anders worden behandeld dan verdachten zonder strafblad, wat deze verdachte afleidde uit de straffen die worden opgelegd.
Relaties tussen componenten van procedurele rechtvaardigheid. Tot dusver hebben we de aandacht gericht op de losse componenten van procedurele rechtvaardigheid die respondenten naar voren brachten. Desalniettemin suggereren de beschrijvingen van de individuele componenten van procedurele rechtvaardigheid dat veel van deze componenten met elkaar verband zouden kunnen houden. Zo had een verdachte de indruk dat de rechter zich geen eigen oordeel vormde los van de officier van justitie, doordat de rechter meer luisterde naar wat de officier van justitie vertelde dan naar de argumenten die de advocaat van de verdachte naar voren bracht, die de rechter nauwelijks besprak (codes: “neutraliteit” en “gepaste aandacht”). Een andere verdachte zag de rechter als onpartijdig, doordat zij hem op een kalme en beleefde manier bejegende (codes: “neutraliteit” en “bejegening”). Respondenten lijken dus vaak percepties van de ene component van procedurele rechtvaardigheid af te leiden uit een andere component van procedurele rechtvaardigheid. We vonden, met andere woorden, aanwijzingen voor mogelijke relaties tussen componenten van procedurele rechtvaardigheid.
We vonden dergelijke aanwijzingen voor mogelijke relaties vooral tussen zes componenten van procedurele rechtvaardigheid: informatie waarop beslissingen zijn gebaseerd, bejegening, gepaste aandacht, neutraliteit, inspraak en zorgvuldigheid. Dit zijn ook de componenten van procedurele rechtvaardigheid die onze respondenten het vaakst noemden. Gebaseerd op deze beide bevindingen beschouwen we deze zes componenten als de kerncomponenten van ervaren procedurele rechtvaardigheid. Onze bevindingen met betrekking tot de potentiële relaties tussen componenten van procedurele rechtvaardigheid zijn afgebeeld in Figuur 1.

Figuur 1. Model van ervaren procedurele rechtvaardigheid onder verdachten in strafzaken
We tekenen hierbij direct aan dat onze bevindingen met betrekking tot potentiële relaties tussen componenten van procedurele rechtvaardigheid tentatief zijn, aangezien elke relatie werd gevonden in slechts een beperkt aantal interviews. We komen hierop terug in de Discussie van dit artikel.
Uitkomstrechtvaardigheid
Zoals duidelijk is op basis van het bovenstaande, baseerden respondenten met enige regelmaat hun percepties van procedurele rechtvaardigheid op de uitkomsten die zij ontvingen. Zo leidden respondenten hun perceptie dat met bepaalde informatie rekening werd gehouden of dat de rechter (niet) naar hen luisterde deels af uit de uiteindelijk opgelegde sanctie.
Omgekeerd verwees ongeveer een kwart van alle respondenten die wij naar uitkomstrechtvaardigheid vroegen naar aspecten van procedurele rechtvaardigheid. Dat wil zeggen dat respondenten, wanneer wij hun vroegen hoe rechtvaardig zij het vonnis vonden, regelmatig verwezen naar aspecten van procedurele rechtvaardigheid als reden waarom zij de uitkomst als eerlijk of oneerlijk beschouwden. Het aspect van procedurele rechtvaardigheid dat veruit het meest werd genoemd, betrof het feit dat de rechter rekening hield met bepaalde informatie, zoals persoonlijke omstandigheden van verdachten, hun situatie of de achtergronden van hun delicten. Een respondent legde uit:
[I]k had die taakstraf ook rechtvaardig gevonden, maar nu ik allemaal dit wist, zeg maar, dat hoorde, van dat… Met die… Hoe lang dat allemaal zit… Als aantekening [op je strafblad] blijft en… Vind ik dit helemaal rechtvaardig [dat er alleen een geldboete is opgelegd], omdat ze dus heel erg hebben gekeken naar mijn situatie ook. Ze hebben echt rekening gehouden met, ja, met wie ik ben en wat ik eigenlijk wil, en niet al gedaan heb, zeg maar. (Respondent 53)
Andere, veel minder vaak genoemde aspecten van procedurele rechtvaardigheid die respondenten naar voren brachten als redenen waarom zij hun uitkomsten eerlijk of oneerlijk vonden, waren de manier waarop de rechter met hen omging, de mate waarin er naar hen werd geluisterd, de deskundigheid van rechters en de zorgvuldigheid van de procedure. Zo gaf een respondent in reactie op de vraag waarom hij de uitspraak in zijn zaak eerlijk vond het volgende aan:
Nou, omdat ze naar mijn verhaal hebben geluisterd dus (…) en ja, die mensen hebben zes jaar rechten gestudeerd (…) dus hun zijn de deskundigen, dus ja. En wat ik al zei: ze hebben ook naar mijn verhaal geluisterd, ondanks dat ik geen advocaat had. (Respondent 101)
Respondenten leidden dus met enige regelmaat hun percepties van procedurele rechtvaardigheid af uit de uitkomsten die zij ontvingen of, omgekeerd, leidden hun percepties van uitkomstrechtvaardigheid af uit de procedurele aspecten van hun rechtszittingen. In een klein aantal interviews maakten respondenten echter een duidelijk onderscheid tussen procedures en uitkomsten. Zo voelde een respondent zich rechtvaardig behandeld door de rechter doordat hij naar haar verhaal luisterde en daar rekening mee hield, maar beschouwde zij het vonnis als oneerlijk omdat ze was veroordeeld terwijl ze zichzelf als onschuldig beschouwde. Een andere respondent was daarentegen vrijgesproken maar sprak tijdens het interview nauwelijks over deze positieve uitkomst en vertelde in plaats daarvan bijna alleen over hoe bevooroordeeld de rechter had geleken.
Discussie
Voor dit onderzoek hielden we kwalitatieve interviews met 100 verdachten in politierechterzaken, zaken die een belangrijke rol spelen in het Nederlandse rechtssysteem. In plaats van respondenten te vragen naar van basis van de literatuur afgeleide componenten van procedurele rechtvaardigheid, gingen we na of respondenten zelf aspecten van procedurele rechtvaardigheid ter sprake brachten en, zo ja, welke. Zesenzeventig respondenten noemden uit zichzelf op enig moment tijdens het interview aspecten van procedurele rechtvaardigheid, wat betekent dat er eenentwintig respondenten waren die alleen aspecten van procedurele rechtvaardigheid noemden nadat specifieke vervolgvragen waren gesteld en dat er drie respondenten overbleven die op geen enkel moment tijdens het interview naar aspecten van procedurele rechtvaardigheid verwezen. Zes componenten van procedurele rechtvaardigheid vormden de kern van de rechtvaardigheidspercepties van verdachten: (1) informatie waarop beslissingen zijn gebaseerd, (2) bejegening, (3) gepaste aandacht, (4) neutraliteit, (5) inspraak en (6) zorgvuldigheid.
We bestudeerden ervaren procedurele rechtvaardigheid dus in de context van daadwerkelijke strafrechtszittingen in Nederland. Ons kwalitatieve interviewonderzoek wijkt epistemologisch gezien af van de kwantitatieve studies die het veld overheersen en die van bovenaf bepaalde operationaliseringen van procedurele rechtvaardigheid aan respondenten opleggen. De huidige studie helpt om de methodologische balans te herstellen binnen onderzoek naar procedurele rechtvaardigheid. Doordat we nagingen welke componenten van procedurele rechtvaardigheid respondenten zelf naar voren brachten, vervolgvragen stelden om deze componenten in meer detail te bestuderen en een grondige benadering hanteerden ten aanzien van data-analyse biedt onze studie bovendien belangrijke inzichten in de precieze inhoud van ervaren procedurele rechtvaardigheid volgens verdachten in strafzaken.
Rechtvaardigheid in de ogen van verdachten
De componenten van procedurele rechtvaardigheid die onze respondenten naar voren brachten bieden grotendeels steun voor de bestaande literatuur, aangezien al deze componenten in zekere mate te herkennen vallen in relevante eerdere studies (o.a. Grootelaar Reference Grootelaar2018; Leventhal Reference Leventhal, Gergen, Greenberg and Willis1980; Lind en Tyler Reference Tyler1988; Tyler Reference Tyler1988). Inspraak, gepaste aandacht en neutraliteit komen veel voor in de literatuur over ervaren procedurele rechtvaardigheid (o.a. Lind en Tyler Reference Tyler1988; Tyler Reference Tyler2006). Naar bejegening wordt vaak verwezen in termen van beleefdheid en respect (o.a. Tyler en Lind Reference Tyler, Lind and Zanna1992; Van den Bos e.a. Reference Van den Bos, van der Velden and Lind2014). Zorgvuldigheid komt ook voor in de literatuur over procedurele rechtvaardigheid – bijvoorbeeld doordat respondenten worden gevraagd of de rechter voldoende tijd nam om hun zaak zorgvuldig te bekijken (Tyler Reference Tyler1984) of door het aantal toetsvragen te manipuleren dat in de veronderstelling van onderzoeksdeelnemers werd nagekeken om hun uitkomsten te bepalen (Van den Bos e.a. Reference Van den Bos, Bruins, Wilke and Dronkert1999).
We merken op dat veel van de componenten van procedurele rechtvaardigheid die onze respondenten noemden ook te herkennen vallen in het domein van rechtvaardigheid op de werkvloer. Zo komen inspraak en respect veel voor in de literatuur over dit thema (o.a. Colquitt Reference Colquitt2001; Folger Reference Folger1977). Informatievoorziening, een van de andere componenten van procedurele rechtvaardigheid die onze respondenten naar voren brachten, omvat het concept ‘rechtvaardiging’ van Bies en Moag (Reference Bies, Moag, Lewicki, Sheppard and Bazerman1986), dat verwijst naar het bieden van uitleg over beslissingen. Op een vergelijkbare manier correspondeert onze categorie ‘oprechtheid’ met het concept ‘waarheidsgetrouwheid’ dat deze auteurs onderscheiden. Samengenomen zijn de componenten van procedurele rechtvaardigheid die onze respondenten ter sprake brachten grotendeels in overeenstemming met de bestaande literatuur. Onze kwalitatieve interviews bieden dus steun voor veelgebruikte surveyvragen die ervaren procedurele rechtvaardigheid meten.
Dat gezegd hebbende, noemden onze respondenten sommige componenten van procedurele rechtvaardigheid vaker en andere minder vaak dan men op basis van de bestaande literatuur zou verwachten. Zo wordt vertrouwen in de beslisser – dat wil zeggen: de mate waarin de autoriteit wordt gezien als betrouwbaar (Tyler en Lind Reference Tyler, Lind and Zanna1992: 142) – vaak beschouwd als een belangrijke component van ervaren procedurele rechtvaardigheid. Onze respondenten noemden vertrouwen in rechters en officieren van justitie echter niet als reden waarom zij zich rechtvaardig behandeld voelden. Net als de kwalitatieve studies van De Mesmaecker (Reference De Mesmaecker2014) en Morgan (Reference Morgan2018) biedt onze studie dus geen steun voor het beschouwen van vertrouwen als component van procedurele rechtvaardigheid.
Bovendien bleek consistentie in de zin van gelijke behandeling van verdachten de rechtvaardigheidspercepties van respondenten in veel kleinere mate te vormen dan gesuggereerd door de bestaande literatuur. Verschillende onderzoeken vonden dat consistentie een van de belangrijkste componenten van procedurele rechtvaardigheid is (Barrett-Howard en Tyler Reference Barrett-Howard and Tyler1986; Fry en Chaney 1981 zoals aangehaald in Tyler Reference Tyler1988; Fry en Leventhal 1979 zoals aangehaald in Tyler Reference Tyler1988; Greenberg Reference Greenberg1986; Sheppard en Lewicki Reference Sheppard and Lewicki1987). Onze resultaten stroken met die van Tyler (Reference Tyler1988), die geen significant verband vond tussen consistentie en overkoepelende evaluaties van procedurele rechtvaardigheid, en met de resultaten van Grootelaar (Reference Grootelaar2018), die vond dat slechts 3.8 procent van haar respondenten gelijke behandeling als belangrijkste component van procedurele rechtvaardigheid aanmerkte. Tylers (Reference Tyler1988) verklaring zou ook op veel van onze respondenten van toepassing kunnen zijn: mensen hebben vaak geen informatie over hoe anderen in vergelijkbare situaties worden behandeld en zijn daardoor niet goed in staat om consistentie in behandeling te beoordelen. Wij denken dat dit zou kunnen verklaren waarom mensen aangeven gelijke behandeling belangrijk te vinden wanneer zij gevraagd worden het belang van componenten van procedurele rechtvaardigheid op Likertschalen aan te geven – zoals Barrett-Howard en Tyler (Reference Barrett-Howard and Tyler1986) deden – maar consistentie vaak niet zelf naar voren brengen wanneer zij gevraagd worden of zij zich rechtvaardig behandeld voelden en waarom.
Informatie waarop beslissingen zijn gebaseerd werd daarentegen heel vaak genoemd door onze respondenten. Deze component van procedurele rechtvaardigheid komt deels overeen met Leventhals (Reference Leventhal, Gergen, Greenberg and Willis1980) concept accuracy, dat verwijst naar het gebruik van correcte informatie, en representativeness, dat onder meer gaat over het rekening houden met belangen van partijen die door een beslissing worden geraakt (zie ook Rupp e.a. Reference Rupp, Shapiro, Folger, Sharlicki and Shao2017). Deze kwesties speelden een veel grotere rol in onze interviews dan de literatuur over procedurele rechtvaardigheid zou doen vermoeden, waarin doorgaans andere aspecten van ervaren procedurele rechtvaardigheid worden benadrukt. We denken dat dit een belangrijke bijdrage van ons onderzoek is, omdat het nieuwe aspecten van procedurele rechtvaardigheid aan het licht brengt die in acht zouden moeten worden genomen bij onderzoek naar dit thema.
In het verlengde hiervan noemden veel van onze respondenten bejegening als reden waarom zij zich rechtvaardig behandeld voelden. In de literatuur wordt een respectvolle behandeling vaak beschouwd als kerncomponent van ervaren procedurele rechtvaardigheid (o.a. Swaner e.a. Reference Swaner, Ramdath, Martinez, Hahn and Walker2018; Tyler Reference Tyler1989). Een respectvolle behandeling werd als zodanig door slechts een handvol respondenten genoemd. Verschillende respondenten verwezen echter naar aspecten van bejegening die nauw verband houden met een respectvolle behandeling, zoals een beleefde en humane behandeling en serieus genomen worden. Een respectvolle behandeling en gerelateerde kwesties lijken dus inderdaad relevant bij het vormen van percepties van procedurele rechtvaardigheid. Tegelijkertijd laten onze interviews zien dat andere aspecten van bejegening net zo goed relevant zijn. Zo werden vriendelijkheid, het zich kunnen verplaatsen in de positie van de verdachte en een kalme manier van doen allemaal vaker genoemd dan respect en gerelateerde kwesties. Dit is een andere manier waarop het huidige onderzoek ons begrip vergroot van wat procedurele rechtvaardigheid precies inhoudt in de ogen van betrokkenen.
Ook neutraliteit was een belangrijke factor bij het vormen van de percepties van procedurele rechtvaardigheid onder respondenten. Net als in het onderzoek van Morgan (Reference Morgan2018) werd deze component van procedurele rechtvaardigheid door veel respondenten naar voren gebracht. Bovendien lijken alle andere kerncomponenten deels verbonden aan neutraliteit. Dat betekent dat een deel van de reden waarom deze andere componenten van procedurele rechtvaardigheid van belang zijn, gelegen is in de bijdrage die zij leveren aan de perceptie van neutraliteit. Zo leidden respondenten hun percepties van neutraliteit soms af uit de informatie waarop beslissingen zijn gebaseerd of uit de mogelijkheid tot inspraak. Dit wordt geïllustreerd door Figuur 1: alle pijlen die potentiële relaties tussen componenten van procedurele rechtvaardigheid aangeven, wijzen in de richting van neutraliteit. Het zou dus zo kunnen zijn dat neutraliteit de gemene deler is die de kerncomponenten van procedurele rechtvaardigheid met elkaar verbindt. Vervolgstudies zouden het belang van neutraliteit voor het vormen van percepties van procedurele rechtvaardigheid in juridische contexten nader kunnen onderzoeken.
Voor nu merken we op dat een van de mogelijke verklaringen voor het belang van neutraliteit gelegen is in de context van onze studie. Neutraliteit is immers een kernbegrip in het recht (zie o.a. artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). Berechting door een onafhankelijke, onpartijdige en onbevooroordeelde rechter vormt de kern van rechtvaardigheid in juridische contexten. Neutraliteit is ook belangrijk in andere situaties, bijvoorbeeld in arbeidsorganisaties (o.a. Cropanzano en Ambrose Reference Cropanzano, Fortin and Kirk2015), maar betoogd kan worden dat neutraliteit minder typerend is voor dat soort situaties dan voor de rechtbankcontext. In het verlengde hiervan richten studies naar rechtvaardigheid op de werkvloer zich vaak op inspraak (Cropanzano e.a. Reference Cropanzano, Fortin and Kirk2015) en niet zozeer op neutraliteit. Aangezien veel studies naar procedurele rechtvaardigheid plaatsvinden in de context van arbeidsorganisaties, zou dit kunnen verklaren waarom in ons onderzoek neutraliteit nog belangrijker bleek te zijn dan men zou verwachten op basis van een groot deel van de literatuur.
Procedures en uitkomsten
Zoals eerder beschreven, leidden onze respondenten hun percepties van procedurele rechtvaardigheid regelmatig af uit de uitkomsten die zij ontvingen. Omgekeerd verwezen verschillende respondenten naar aspecten van procedurele rechtvaardigheid wanneer zij naar ervaren uitkomstrechtvaardigheid werden gevraagd. Percepties van procedures en uitkomsten lijken dus tot op zekere hoogte verweven (zie ook Jenness en Calavita Reference Jenness and Calavita2018). Meer concreet suggereren onze bevindingen een effect van procedurele rechtvaardigheid op uitkomstrechtvaardigheid (o.a. Folger e.a. Reference Folger, Rosenfield, Grove and Corkran1979) en een effect van uitkomstrechtvaardigheid op procedurele rechtvaardigheid (o.a. Van den Bos Reference Van den Bos1999), hoewel meer experimenteel onderzoek nodig is om dit nader te onderbouwen. Onze bevindingen stroken ook met onderzoeken die positieve relaties laten zien tussen ervaren procedurele rechtvaardigheid en ervaren uitkomstrechtvaardigheid (o.a. Grootelaar Reference Grootelaar2018; Tyler Reference Tyler1984).
Tegelijkertijd leidden veel van onze respondenten hun percepties van procedurele rechtvaardigheid af uit de gang van zaken tijdens de procedure en niet zozeer uit de uitkomsten die zij ontvingen. Hoewel sommige respondenten bijvoorbeeld hun indruk van gepaste aandacht baseerden op hun uitkomsten, baseerden anderen deze indruk op het feit dat rechters en officieren van justitie oogcontact maakten met respondenten en hen niet onderbraken. Andersom waren aspecten van procedurele rechtvaardigheid, net als in het onderzoek van Morgan (Reference Morgan2018), lang niet de enige reden waarom respondenten hun uitkomsten als eerlijk of oneerlijk beschouwden. Onze bevindingen suggereren dus dat procedurele rechtvaardigheid en uitkomstrechtvaardigheid niet alleen conceptueel (Brockner e.a. Reference Brockner, Wiesenfeld and Diekmann2009) maar ook empirisch verschillend zijn (zie ook Haller en Machura Reference Haller and Machura1995).
Beperkingen
We zijn van mening dat onze kwalitatieve interviewbevindingen een belangrijke bijdrage leveren aan het onderzoek naar procedurele rechtvaardigheid. Natuurlijk brengt onze kwalitatieve aanpak ook beperkingen met zich mee. Een daarvan is de inherent subjectieve aard van kwalitatief onderzoek (Maxwell Reference Maxwell2013; Simon Thomas Reference Thomas2017). Hoewel we ervan overtuigd zijn dat onze betrouwbaarheidscontroles wijzen op een voldoende mate van interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van ons codeerschema, zou deze studie zeker kunnen profiteren van vervolgonderzoek met andere interviewers en andere beoordelaars.
Een andere beperking die verbonden is aan onze kwalitatieve benadering is gelegen in de mate waarin kwalitatief onderzoek relaties tussen componenten van procedurele rechtvaardigheid robuust kan aantonen. Zoals eerder opgemerkt, werd elke potentiële relatie gevonden in slechts een beperkt aantal interviews. Onze bevindingen met betrekking tot mogelijke relaties tussen componenten van procedurele rechtvaardigheid zijn daardoor tentatief van aard. We denken echter wel dat deze bevindingen van belang zijn, omdat ze aangeven hoe de verschillende componenten van ervaren procedurele rechtvaardigheid voor respondenten met elkaar verbonden zouden kunnen zijn. Bovendien vinden deze relaties steun in andere studies (De Mesmaecker Reference De Mesmaecker2014; Grootelaar Reference Grootelaar2018; Tyler Reference Tyler1988). Desalniettemin is vervolgonderzoek nodig, het liefst in de vorm van experimenten, om deze aanwijzingen voor mogelijke relaties tussen componenten van procedurele rechtvaardigheid nader te kunnen onderbouwen.
Een volgende beperking van onze studie betreft de mate waarin onze bevindingen kunnen worden gegeneraliseerd. Gelet op de relatief grote omvang van onze steekproef, in ieder geval voor kwalitatief onderzoek, en de mate van verzadiging die we bereikten met deze steekproef, denken we dat generaliseerbaarheid in onze studie minder een probleem vormt dan in veel ander kwalitatief onderzoek (Maxwell Reference Maxwell2013). Dat gezegd hebbende, konden we alleen verdachten interviewen die hadden besloten hun zittingen bij te wonen en die niet vastzaten, wat kan hebben geleid tot selectie-effecten. Bovendien zou het relevant zijn om te verkennen of onze bevindingen kunnen worden gegeneraliseerd naar andere contexten, zoals zware strafzaken of een ander type rechtszaken, zoals bestuursrechtelijke of civielrechtelijke zaken.
Iets wat verband houdt met deze kwestie van generaliseerbaarheid is het feit dat onze responsratio acceptabel maar suboptimaal was, en lager dan de responsratio in de studie van bijvoorbeeld Jenness en Calavita (Reference Jenness and Calavita2018). Om die reden kunnen we mogelijke vertekening door non-respons niet uitsluiten. Het zou bijvoorbeeld zo kunnen zijn dat, hoewel onze steekproef veel respondenten bevatte die aangaven dat zij (deels) ontevreden waren met hun uitkomsten, verdachten die ontevreden waren minder bereid waren om aan de interviews deel te nemen.
We erkennen ook de relatief korte duur van onze interviews vergeleken met andere interviewstudies (o.a. De Mesmaecker Reference De Mesmaecker2014; Morgan Reference Morgan2018). Het feit dat we respondenten direct na afloop van hun zittingen interviewden, betekende niet alleen dat hun ervaringen vers waren en zo min mogelijk beïnvloed door gesprekken met anderen, maar ook dat onze respondenten minder tijd hadden om te worden geïnterviewd dan bijvoorbeeld gedetineerden (Morgan Reference Morgan2018). Om die reden begonnen we de interviews niet met een aantal algemenere vragen, maar zoomden we direct in op ervaren procedurele rechtvaardigheid. We beoogden dit thema zo uitgebreid mogelijk te bespreken voordat we doorgingen naar volgende interviewonderwerpen en sloegen deze laatste onderwerpen over wanneer dat nodig was. Toch zou het kunnen dat langere interviews meer informatie zouden hebben opgeleverd over de percepties van procedurele rechtvaardigheid onder respondenten.
Implicaties
Ondanks deze beperkingen denken we dat de huidige studie een aantal belangrijke bijdragen levert aan theorievorming over procedurele rechtvaardigheid en aan de rechtspraktijk. Zo suggereert onze bevinding dat de grote meerderheid van onze respondenten uit zichzelf aspecten van procedurele rechtvaardigheid naar voren bracht, dat ervaren procedurele rechtvaardigheid voor veel verdachten van belang is. Dit biedt verdere steun voor bevindingen van andere onderzoeken naar procedurele rechtvaardigheid, die het belang van ervaren procedurele rechtvaardigheid vaak onderzoeken door na te gaan hoe deze variabele verband houdt met relevante afhankelijke variabelen (o.a. Casper e.a. Reference Casper, Tyler and Fisher1988; Grootelaar Reference Grootelaar2018; Tyler Reference Tyler1984). Het grote aantal respondenten dat verwees naar ervaren procedurele rechtvaardigheid valt in het bijzonder op vanwege de context van daadwerkelijke rechtszittingen die in onze studie centraal stond, waarin respondenten het risico liepen om boetes, werkstraffen en gevangenisstraffen opgelegd te krijgen.
Bovendien biedt onze studie, door na te gaan welke componenten van procedurele rechtvaardigheid verdachten zelf naar voren brachten in plaats van te vragen naar vooraf bepaalde en uit de literatuur afgeleide componenten, een verfijnde en bottom-up conceptualisering van ervaren procedurele rechtvaardigheid. Toekomstige kwantitatieve studies over ervaren procedurele rechtvaardigheid, in het bijzonder in de strafrechtcontext, kunnen onze bevindingen gebruiken bij het operationaliseren van dit concept. In deze studies zouden bijvoorbeeld vragen over consistentie kunnen worden weggelaten en zou in plaats daarvan de focus kunnen liggen op de informatie waarop beslissingen zijn gebaseerd en op neutraliteit. Onze studie biedt ook suggesties voor hoe items over deze componenten kunnen worden geformuleerd. Zo kan naar bejegening worden gevraagd door respondenten niet alleen te vragen hoe respectvol zij zich behandeld voelden, maar ook hoe vriendelijk en kalm de autoriteiten waren en of zij zich in de positie van de verdachte konden verplaatsen. Daarnaast zouden toekomstige studies items over het gedrag van de officier van justitie kunnen bevatten, aangezien onze studie suggereert dat ook deze van belang zijn voor ervaren rechtvaardigheid onder verdachten.
Tot slot bieden onze bevindingen handvatten voor rechters en officieren van justitie die ervaren procedurele rechtvaardigheid onder verdachten willen vergroten. Onze studie laat immers zien naar welke componenten van procedurele rechtvaardigheid verdachten het vaakst verwijzen wanneer zij gevraagd worden naar ervaren rechtvaardigheid, en welke concrete gedragingen van belang zijn voor de percepties van deze componenten. Uiteraard zijn onze bevindingen over concrete gedragingen die percepties van procedurele rechtvaardigheid onder verdachten bevorderen tentatief van aard, aangezien de relatie tussen concrete rechterlijke gedragingen aan de ene kant en rechtvaardigheidspercepties van verdachten aan de andere kant niet rechttoe rechtaan is (Beier e.a. Reference Beier, Eib, Oehmann, Fiedler and Fiedler2014). Desalniettemin kunnen deze inzichten, zeker na nader onderzoek door vervolgstudies, behulpzaam zijn voor zowel individuele rechters en officieren van justitie als rechterlijke opleidingsinstituten.
Coda
Eerlijkheid en rechtvaardigheid zijn centrale kwesties in het leven van mensen, en de vraag wat deze concepten precies inhouden is onderwerp van reflectie voor filosofen, rechtswetenschappers en sociaal psychologen. De huidige studie neemt deel aan deze reflecties door het perspectief in te nemen van verdachten in strafzaken en te laten zien of en hoe zij verwijzen naar aspecten van procedurele rechtvaardigheid wanneer zij over rechtvaardigheid spreken.
Dankbetuigingen
Dit onderzoek werd gefinancierd door een Onderzoekstalentbeurs toegekend door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO, 406.16.558). De auteurs bedanken de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, voor het geven van toestemming om dit onderzoek op de rechtbank uit te voeren.
Belangenverstrengeling
De auteurs verklaren dat er geen sprake is geweest van belangenverstrengeling bij het uitvoeren van het onderzoek of het schrijven van het artikel
Translation Acknowledgment
This translation was authored by Lisa Francine Myriam Ansems with permission from all authors. She takes full responsibility for the accuracy of the translated article and is a proficient speaker of Dutch.
Lisa F. M. Ansems is universitair docent bij het Instituut voor Strafrecht en Criminologie van de Universiteit Leiden. Haar promotieonderzoek richtte zich op de rol van ervaren procedurele rechtvaardigheid vanuit het perspectief van verdachten in Nederlandse strafzaken, waarbij ze kwalitatieve en kwantitatieve methoden combineerde. Haar huidige onderzoeksinteresses zijn onder andere ervaren procedurele rechtvaardigheid, vertrouwen, legitimiteit en conflictoplossende instituties. Voor meer informatie, zie https://www.universiteitleiden.nl/medewerkers/lisa-ansems/publicaties#tab-1.
Kees van den Bos is hoogleraar Sociale Psychologie en hoogleraar Empirische Rechtswetenschap aan de Universiteit Utrecht. Zijn voornaamste onderzoeksinteresses zijn ervaren rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid, moraliteit, cultuur, vertrouwen, prosociaal gedrag, en radicalisering, extremisme en terrorisme. Hij voltooide zijn PhD aan de Universiteit Leiden, behaalde diverse competitieve onderzoeksbeurzen, was associate editor bij verschillende tijdschriften, was hoofd van zijn departement, en werd verschillende keren verkozen tot psychologiedocent van het jaar aan de Universiteit Utrecht. Hij geeft met plezier onderwijs in de empirische rechtswetenschap, waarbij hij gebruik maakt van het door hem geschreven studieboek over dit onderwerp. Voor meer informatie, zie https://www.uu.nl/medewerkers/kvandenbos.
Elaine Mak is hoogleraar Rechtstheorie en decaan van de Faculteit Recht, Economie, Bestuur en Organisatie aan de Universiteit Utrecht. In haar onderzoek verbindt ze een rechtstheoretisch perspectief met onderzoek naar vergelijkend staatsrecht en empirische analyse. Zij richt zich op het functioneren van overheidsinstituties (de wetgevende en uitvoerende macht en in het bijzonder de rechtspraak) in Westerse liberale democratieën in een zich ontwikkelende juridische context. Voor meer informatie, zie https://www.uu.nl/medewerkers/EMak